Minister Verburg maakt 1 miljoen euro vrij voor onderzoek naar bijenhouderij en bijensterfte

Persbericht LNV 29-05-2009 (zie ook ons commentaar)

In Nederland is gebrek aan goede en betrouwbare informatie over bijenhouderij en bijensterfte. Meer onderzoek naar bijenziekten, goede data, en het in kaart brengen van de Nederlandse imkerij is nodig voor het vinden van oplossingen voor bijensterfte. Daarom trekt minister Gerda Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de komende drie jaar ongeveer één miljoen euro uit voor monitoring en onderzoek. Dit schrijft de minister in een brief aan de Tweede Kamer.

De landelijke monitoring van de honingbij en andere bestuivers gaat dit jaar in. Het doel van de monitoring is het jaarlijks vaststellen van de situatie van de bijenstand in ons land en factoren die invloed hierop hebben. Op die manier kan de minister een mogelijke negatieve ontwikkeling snel identificeren, mogelijke oorzaken analyseren, en hierop anticiperen.

Ziekten en parasieten, waaronder de varroa-mijt en nosema, vormen bedreiging nummer één. Een andere oorzaak is de achteruitgang van foerageermogelijkheden door intensivering van landbouw, achteruitgang van natuur en toename van menselijke bevolking. Wat ook meespeelt, is de sterke vergrijzing en het hobbymatige karakter van de imkerij. Het aantal imkers loopt al enige tientallen jaren terug, terwijl er nauwelijks jonge, vakbekwame bijenhouders bij komen. Tot slot zorgen ook het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, de globalisering en klimaatveranderingen voor achteruitgang van de honingbij.

Plant Research International geeft echter aan dat er nog onvoldoende informatie is om een duidelijke diagnose te stellen en oplossingen te bieden.

De één miljoen euro die minister Verburg besteedt aan monitoring en onderzoek is een aanvulling op de 170.000 euro per jaar die als cofinanciering dient van de EU Honingrichtlijn voor onderzoek naar de varroa-mijt.

Behalve monitoring van de honingbij en andere bestuivers zet de minister in op versterking van de Europese en mondiale samenwerking. Er vinden veel onderzoeken plaats, maar deze zijn nogal versnipperd. Verder is voor een vitale bijenhouderij een verbetering nodig van het aanbod van diverse planten waarop bijen kunnen foerageren, zowel in agrarische als stedelijke gebieden. Minister Verburg draagt hieraan bij door verbetering van akkerranden en de verdere uitrol van de Ecologische Hoofd Structuur (EHS).
Meer informatie

Comments

Wilde bijen en ecologisch beheer

Bijenbeheer is niet veel meer dan vegetatiebeheer. Een diversiteit aan bloemen gedurende het vliegseizoen en nestgelegenheid in de nabijheid zijn bepalend. Waar de omstandigheden voor wilde bijen goed zijn zijn ze ook goed voor honingbijen. Andersom is dat vaak niet het geval. De relatie wilde bijen- ecologisch beheer is zeer uitvoering onderzocht en geevalueerd in 26 gemeenten. Maar ook in cultuurlijke situaties (tuinen etc) kunnen verassende grote aantallen wilde bijen voorkomen. Zelfs op zeer kleine schaal midden in de stad! Ook zeldzame soorten! Het belang/betekenis van honingbijen en wilde bijen gaan hand in hand.

Verder heb ik sterke indicatie dat op plekken waar het voor wilde bijen optimaal is, honingbijen niet strict noodzakelijk zijn. Dit betreft vooral kleinschalige landschapselementen.

Het louter terugdringen of verbieden van Pesticiden zal in veel situaties geen effect hebben op de wilde bijenstand als er geen oog is voor nestgelegenheid. Ik ben in veel bloemrijke situaties geweest die vrij waren van pesticiden maar vaak geen nestgelegenheid boden. Daar waren dus ook geen bijen

Wat bijenvriendelijk vegetatiebeheer betreft is dat meer een kwestie van uitvoeren dan van onderzoeken. Dit is reeds uitvoering onderzocht. Wat we moeten onderzoeken is; hoe we bestuurders over de streep kunnen trekken om niet bezuinigen op groenbeheer maar daarin te investeren.

Voor meer informatie over ecologisch groenbeheer en wilde bijen zie:

Koster, A. (2000). Wilde bijen in het stedelijk groen, een evaluatie van ecologisch groenbeheer. Alterra-rapport 48. Alterra, Wageningen, pp. 220.

Koster, A., 2001. Openbaargroen op ecologische Grondslag. Proefschrift, Landbouwuniversiteit Wageningen. 264 p.

www.bijenhelpdesk.nl

Kanttekeningen bij Kamerbrief over bijensterfte 29 mei 2009

De minister kiest vooral voor meer onderzoek. Onderzoek is belangrijk. Maar er is al heel veel kennis en veel maatregelen kunnen nu al genomen worden. De wel voorgestelde maatregelen zijn voor een groot deel bestaande beleidsplannen (zoals de Ecologische Hoofdstructuur) die nu in de brief ook verkocht worden als bijenbeleid maar feitelijk niet additioneel zijn.

Ze laat een kans liggen om bekende oorzaken van bijensterfte voortvarend aan te pakken. Veel oorzaken kunnen we immers reeds zonder verder onderzoek weg nemen. De belangrijkste daarvan is de ruime toelating en het buitensporig gebruik van het voor bijen zeer schadelijke imidacloprid en de enorme hoeveelheden imidacloprid die daardoor in het Nederlandse milieu terecht zijn gekomen.

Maatregelen die hard nodig zijn zijn ondermeer:

  • Bijvriendelijk beheer van bermen en openbaar groen en meer nestgelegenheid voor wilde bijen
  • Een moratorium op het gebruik van de insecticiden imidacloprid, clothianidine en thiamethoxam die bekend staan om hun sub-lethale schadelijke effecten op bijenkolonies.
  • Een uitbreiding van de vereiste tests bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen zodanig dat deze de sub-lethale effecten op bijenkolonies niet langer over het hoofd zien.
  • Een uitbreiding van de vereiste tests bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen zodanig dat deze niet alleen honingbijen beschermen maar ook wilde bijen, hommels en andere nuttige insecten.
  • Een meer multidisciplinaire aanpak van het onderzoek naar bijensterfte in Nederland, door het betrekken van een breder consortium van kennisinstellingen en expertises, die zich op meer factoren richt die mogelijk van belang zijn bij het begrijpen en tegen gaan van de uitzonderlijk hoge bijensterfte in Nederland.
  • Het invoeren van een actieve meldingsplicht van de waterschappen en de drinkwaterbedrijven aan lokale imkerverenigingen over alle lokaal vastgestelde normoverschrijdingen van residuen van voor bijen schadelijke insecticiden in oppervlaktewater en in drinkwater.
  • Een effectief handhavingsbeleid van de MTR niveaus in oppervlaktewater en drinkwater waarbij grote prioriteit dient te worden gegeven aan alle voor bijen zeer toxische insecticiden
  • Het aanscherpen van de MTR en de drinkwaternorm voor residuen van imidacloprid, clothianidine en thiamethoxam en hun metabolieten, zodat de MTR en drinkwaternormen ook de bijenkolonies beschermen, nu doen ze dat niet. Zowel MTR als de drinkwaternorm voor deze stoffen moet mijns inziens een factor 10 strenger worden. Maatgevend moet zijn de PEC/PNEC voor bijen. (PEC=Predicted Exposure Concentration; PNEC=Predicted No Effect Concentration)
  • Doorbreken van het monotone landbouwlandschap met pesticide vrije bijvriendelijke zones met veel inheemse drachtplanten en najaarsbloeiers.
  • Bevorderen van biologische landbouw

Het gebruik van het systemische insecticide imidacloprid in Nederland is in 10 jaar tijd meer dan vertienvoudigd. Het aantal gewassen waar het middel is toegelaten is zeer sterk verruimd. In de afgelopen 3 jaar alleen al nam het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden 9 nieuwe toelatingsbesluiten voor tientallen gewassen, waaronder een vrijwel ongelimiteerde toelating voor appels en peren. Zie: www.bijensterfte.nl/nl/node/6

Vanaf 2004 zijn normoverschrijdingen meer regel dan uitzondering. In met name de Glastuinbouwgebieden in Zuid Holland en Flevoland en in de bollengebieden in de kop van Noord Holland vindt men zelfs het hele jaar door Imidaclopridconcentraties in het oppervlaktewater tussen de 5x en 300x boven het maximaal toelaatbare niveau. De hoge halfwaarde tijd in water, tot wel 160 dagen, draagt hier aan bij.

Deze hoge mate van normoverschreiding is zeer alarmerend omdat dit tot blootstellingen kan leiden die makkelijk boven de zogenaamde No Observed Effect Concentration (NOEC) kunnen komen voor alle nuttige insecten, waaronder bijen, maar ook vlinders en insecten in de bodem die van belang zijn bij de afbraak van organisch materiaal. Voor bijen zijn er al schadelijke effecten waargenomen op het navigeervermogen vanaf 0,1 nanogram imidacloprid per bij. Dat is een tienmiljardste deel van een gram. Het hoogst gemeten niveau van Imidacloprid in het Nederlandse oppervlaktwater in 2006 was 4 microgram per liter, ofwel 4 nanogram per milliliter.

Er is hiermee in de afgelopen vijf jaar een tot nu toe onvoorziene blootstellingsroute ontstaan voor bijen. Bijen fourageren rechstreeks op oppervlaktewater en voeden het broed hiermee. Planten nemen Imidacloprid systemisch op waarmee het ook in pollen en nectar komt van alle bloeiende planten die het vervuilde oppervlaktewater opnemen. De minister zou het imidaclopridgebruik in de gebieden waar imidacloprid boven de het Maximaal Toelaatbaar Risico in het water zit, direct stil moeten leggen tot dat de concentraties in het oppervlaktewater weer onder het maximaal toelaatbaar niveau liggen.

De brief geeft verder te weinig aandacht aan wilde bijen. De wilde bijen lopen ook sterk terug. Betere imkerpraktijken helpen voor de honingbij maar niet voor hommels en wilde bijen. Het is bekend dat imidacloprid nog schadelijker is voor wilde bijen dan voor honingbijen. Of moeten de hommels en wilde bijen ook op academische cursus Varrobestrijding?

Het door de minister voorgestelde onderzoek is te mono-disciplinair. Bijensterfte is een te belangrijk probleem geworden om het binnen één discipline aan te pakken. Internationaal wordt steeds duidelijker dat de waargenomen bijensterfte niet mono-causaal is maar het resultaat van een complex samenspel van tal van factoren die elkaar versterken. Op de ene plek overheerst de ene factor en op de andere plek een andere. Om de onderlinge samenhang van de factoren te begrijpen zijn naast biologen en entomologen ook ecologen, toxicologen, milieukundigen, risicowetenschappers, beleidswetenschappers, sociaalwetenschappers, virologen, en tal van andere disciplines van belang. Alleen door intensieve samenwerking tussen alle relevante disciplines kan het bijensterfte onderzoek snel vooruitgang boeken en meer oplossingen bedenken.

Misschien kan een klein beetje van het geld gebruikt worden om het Franse rapport Imidaclopride utilisé en enrobage de semences (Gaucho(c)) et troubles des abeilles uit 2003 van het Comité Scientifique et Technique de l’Etude Multifactorielle des Troubles des Abeilles te vertalen naar het Nederlands? Dat is zeer relevante kennis die al zes jaar niet is geland bij LNV en Ctgb.

Jeroen van der Sluijs

Recent