Standpunt van de Nederlandse Bijenhouders vereniging (NBV) over neonicotinen

Op 2 mei hebben de onderzoekers van der Sluijs en Tennekes in de NRC een discussie geopend over het gebruik van neonicotinen in land- en tuinbouw.
De NBV heeft zich hierover beraden en neemt, na advies van haar bestuivingcommissie het navolgende standpunt in.

Neonicotinen zijn voor de bijen fundamenteel gevaarlijke stoffen. Het is goed mogelijk dat er toepassingen van deze groep van bestrijdingsmiddelen bestaan die weinig risicovol zijn voor bijen. Echter het gebruik van neonicotinen, op gewassen, die bijen nodig hebben voor de bestuiving, zou gemeden moeten worden.

De abnormale sterfte van volken toeschrijven aan het gebruik van neonicotinen, zoals dhh. Van der Sluijs en Tennekes doen, is erg kort door de bocht en weinig gefundeerd. Ook in landen waar dit soort middelen verboden zijn of slechts een enkele, beperkte toelating kennen, komt abnormale sterfte voor.

Bij bedekte teelten zijn er bij gebruik van met name imidacloprid in Nederland al vele jaren problemen met bijen en hommels.
Bij de toepassing van imidacloprid volgens de druppelmethode gaat de activiteit van de bestuivende insecten sterk achteruit. Pas enkele weken na het gebruik van dit middel bezoeken bijen en hommels weer de bloemen van het behandelde gewas. De ingezette bijenvolken lopen zelf nauwelijks terug in sterkte, maar de bijen bezoeken de bloemen van het behandelde gewas niet meer.
In de advieslijsten van de hommelleveranciers wordt het gebruik van imidacloprid dan ook afgeraden.

Bij open teelten valt dit gedrag natuurlijk veel minder op, bijen mijden dan het gewas en kiezen een andere drachtbron.

Zoals gezegd heeft het toeschrijven van de massale winterbijensterfte aan het gebruik van imidacloprid onvoldoende fundament.
Grote voorzichtigheid is echter geboden bij uitbreiding van de toelating van dit voor insecten gevaarlijke middel. Zeker nu opvallend veel residuen van imidacloprid zijn aangetroffen in het milieu in met name het Westland en de bloembollenstreek.

De NBV zal daar waar mogelijk aandringen op een kritische analyse van de eisen tot toelating van middelen, behorende tot de groep van neonicotinen.

De veroorzaker van de bijensterfte in de winter blijft de varroamijt, naast mogelijk Nosema ceranae en het gebrek aan stuifmeelbronnen in de zomer. Imkers moeten tijdig de juiste voorzorgsmaatregelen nemen ter voorkoming van veel mijten in het bijenvolk.

Wageningen, 3 juni 2009
Hoofdbestuur van de NBV
www.bijenhouders.nl

Comments

Reactie op neonicotinen standpunt NBV

Geacht bestuur,

Met belangstelling heb ik kennis genomen van uw standpunt inzake neonicotinen. Graag zou ik hierover nader met u in gesprek treden. Als voorzet daarvoor hierbij een korte reactie op de inhoud en onderbouwing van uw standpunt.

Bijenvolksterfte kent vele oorzaken. Hoewel dit in sommige kranten anders is overgekomen hebben wij in onze brief aan NRC van 2 mei de uitzonderlijk hoge bijensterfte in Nederland beslist niet volledig toegeschreven aan neonicotinen.

Internationaal wordt steeds duidelijker dat de waargenomen bijensterfte niet monocausaal is maar het resultaat van een complex samenspel van tal van factoren die elkaar versterken. Op de ene plek overheerst de ene factor en op de andere plek een andere.

In Frankrijk heeft een door het Ministerie van Landbouw ingestelde commissie van onafhankelijke wetenschappers eenduidig en unaniem vastgesteld dat blootstelling aan imidacloprid via pollen en nectar na zaadbehandeling met Guacho bij zonnebloemen en mais een belangrijke factor was bij de bijensterfte in gebieden waar deze middelen werden toegepast (CTS, 2003). In Nederland is het gebruik van imidacloprid sterk gestegen waardoor er tal van blootstellingsroutes zijn ontstaan. Het is daarom belangrijk de factor mee te nemen in onderzoek dat de waargenomen patronen in bijensterfte in Nederland beoogt te verklaren. Een belangrijk patroon daarbij is de twee keer zo hoge wintervolksterfte in Zuid Holland, Flevoland en delen van Noord Holland ten opzichte van het oosten van het land, die een opmerkelijke overeenkomst vertoont met het ruimtelijk patroon van de vervuiling met imidacloprid van het oppervlaktewater.

U stelt dat bijen en hommels gewassen die met imidacloprid zijn behandeld mijden en u wekt de suggestie dat ze daarom niet worden blootgesteld aan imidacloprid. Hierbij moeten enkele kanttekening worden gemaakt. Ten eerste spelen de hulpstoffen in de gewasbeschermingsmiddelen ook een rol bij dit mijdende gedrag en deze hebben een kortere verblijftijd in de plant. Imidacloprid blijft zeer lang actief in de plant. Uit voedingsproeven met suikersiroop met opeenlopende concentraties imidacloprid blijkt dat dit mijdingseffect voor imidacloprid zelf pas vanaf 500 ppb optreedt (Bortolotti et al., 2003). Bij lagere concentraties die nog wel sublethale effecten geven wordt de behandelde plant helaas niet meer gemeden door hommels en bijen en vindt er toch blootstelling plaats. Daarbij komt dat imidacloprid in de plant langzaam wordt omgezet in metabolieten. Enkele metabolieten zoals het olefin metaboliet en 6-chloronicotinic acid zijn eveneens neurotoxisch en eveneens in sublethale concentraties reeds schadelijk voor bijen en hommels.
In Frankrijk bleek in 2002 meer dan de helft van alle pollen die daadwerkelijk door bijen waren verzameld schadelijke concentraties imidacloprid te bevatten (Chauzat et al., 2006). Ook daaruit blijkt dat bijen in de praktijk niet afdoende in staat zijn imidaclopridhoudende pollen te mijden als voedingsbron.

In gebieden met glastuinbouw en bloembollenteelt komt imidacloprid in alarmerende concentraties voor in het oppervlaktwater. Daardoor zijn nieuwe blootstellingsroutes ontstaan waarmee bij de toelating geen rekening wordt gehouden: oeverplanten en bloeiende waterplanten nemen imidacloprid systemisch op waardoor het in hun nectar, pollen en eventuele honingdauw terecht komt. Planten die water krijgen uit het vervuilde oppervlaktewater nemen het ook op. Bijen fourageren ook direct op het oppervlaktewater en gebruiken dit water ondermeer voor klimaatregulatie in de kast en om het broed te voeden.

Een belangrijke hypothese is dat sublethale blootstelling aan imidacloprid de vatbaarheid van bijenkolonies voor ziekten en plagen zoals varroa en nosema creranae kan verhogen.

Observaties van Franse bijenhouders in zonnebloemteeltgebieden wijzen op een mogelijk verband tussen de omvang van het varroaprobleem en de mate van imidaclopridblootstelling. Dit zou bijvoorbeeld kunnen lopen via invloed op het poetsgedrag, het poetssucces (via verstoorde motoriek) en het poets-aanleervermogen van bijen, en/of via invloed op de ontwikkelingsduur van de pop.

Bekend is ook dat imidacloprid stimulerend werkt op juveniel hormoon en remmend op molting hormoon in larven en volgroeide insecten (zie Yu et al, 2007). Juvenielhormoon is cruciaal bij de totstandkoming van functiedifferentiatie in een bijenvolk en speelt ook een rol bij het immuunsysteem van bijen. Volgens sommige wetenschappers, zoals prof. Joe Cummins (2007) verhoogt blootstelling aan imidacloprid de vatbaarheid voor nosema en werken deze factoren synergistisch. Mogelijk is er ook een synergistisch verband met laag eiwitgehalte in pollen: het effect van imidaclopridblootstelling lijkt groter bij kolonies met een laag eiwitgehalte in het pollendieet. Bij zonnebloemen is dit slecht 15%, dit zou kunnen verklaren dat juist bij gebruik van imidacloprid in de zonnebloemteelt het probleem het eerst zichtbaar werd.

Ik hoop dat deze argumenten voor u aanleiding zijn uw standpunt aan te scherpen. Zouden wij een afspraak kunnen maken om nog eens nader van gedachten te wisselen over uw standpunt inzake neonicotinen?

Met vriendelijke groet,

Jeroen van der Sluijs

Referenties:
Laura Bortolotti, Rebecca Montanari, José Marcelino, Piotr Medrzycki, Stefano Maini, and Claudio Porrini, Effects of sub-lethal imidacloprid doses on the homing rate and foraging activity of honey bees, Bulletin of Insectology 56 (1): 63-67, 2003. http://www.bijensterfte.nl/nl/node/28

Marie-Pierre Chauzat, Jean-Paul Faucon, Anne-Claire Martel, Julie Lachaize, Nicolas Cougoule, and Michel Aubert, 2006, A Survey of Pesticide Residues in Pollen Loads Collected by Honey Bees in France, J. Econ. Entomol. 99(2): 253-262.
http://www.fsagx.ac.be/fac/fr/accueil/presse/20060613.ailleurs.0.pdf

Comité Scientifique et Technique de l’Etude Multifactorielle des Troubles des Abeilles (CST), 2003, Imidaclopride utilisé en enrobage de semences (Gaucho®) et troubles des abeilles, Rapport final.
http://www.chem.uu.nl/nws/www/research/risk/bijensterfte/rapportfin%20I.pdf

J. Cummins, 2007, Parasitic Fungi and Pesticides Act Synergistically to Kill Honeybees? ISIS Report 18/06/07, http://www.i-sis.org.uk/Parasiticfungi.php

Yue-Shu Yu, Shan Xue, Jin-Cai Wu, Fang Wang, and Guo-Qin Yang, 2007, Changes in Levels of Juvenile Hormone and Molting Hormone in Larvae and Adult Females of Chilo suppressalis (Lepidoptera: Pyralidae) after Imidacloprid Applications to Rice, J. Econ. Entomol. 100(4): 1188-1193.
http://www.bioone.org/doi/abs/10.1603/0022-0493(2007)100%5B1188%3ACILOJH%5D2.0.CO%3B2

Recent