Alterra- rapport “De betekenis van openbaar groen voor bijen” moet van tafel

Dr. Arie Koster schreef al eerder een eerste reaktie op het Alterra rapport “De betekenis van openbaar groen voor bijen” dat in opdracht van de Minister werd geschreven. Hij dook er dieper in en concludeert dat het rapport van amateurisme en onkunde aan elkaar hangt.

Het Alterra-rapport “De betekenis van openbaar groen voor bijen” baseert zich op enquêtes en telefonische interviews over wat gemeenten doen en wat ze kunnen doen. Los van de vraag of dat vanuit het huidige kennisniveau zinvol is, staat het gebrek aan omvang en diepgang van deze studie in schril contrast met de zwaarte en complexheid van het probleem rond bijensterfte. Het nieuwe rapport komt dan ook niet verder dan het geven van een kwalitatieve indicatie die totaal niets toevoegt aan datgene we al wisten. Ik heb heel veel wetenschappelijk onderzoek op dit terrein verricht, vaak naar aanleiding van informele passages in tijdschriften, kranten en uitspraken van personen en andere grijze bronnen die nu de belangrijkste bronnen vormen van het Alterra rapport. In het veld moeten zulke passages vaak worden bij gesteld. Ook op het gebruik van oppervlakkige enquêtes is veel af te dingen. In het geval van het Alterra-rapport is het resultaat dat een open deur wordt ingetrapt. Vrijwel in iedere gemeente worden met verschillende intenties de meeste dingen die de enquête heeft opgeleverd reeds gedaan. Dat er heel veel te verbeteren is, is duidelijk. Om die reden is ook www.bijenhelpdesk.nl ontstaan.

Een van de oppervlakkige zaken in het rapport gaat over het plaatsen van bijenkasten op grondgebied van de gemeente. In veel gemeentes is dat al sinds jaar en dag praktijk. De vraag die wel relevant is maar door het rapport niet wordt geaddresserd is om welk grondgebied gaat het. Is het een volkstuinencomplex (Veenendaal in de buurt van het Centrum) een begraaf plaats (Amsterdam), Kinderboerderij (Gouda) of zijn het strategische plekken met een gunstige ligging ten aanzien van de dracht. Het gaat er niet om dat gemeenten bijen op hun eigen grond zetten, maar dat in het kader van de problematiek rond bijen naar optimale plekken wordt gezocht.

Ook over de bloeitijden spreekt het rapport in zo algemene termen dat het voor niemand bruikbaar is. De spreiding van de bloeitijd is zeer belangrijk ook in het stedelijk gebied moeten we daar rekening mee houden. De bloeitijd woog vooral zwaar in de periode dat het houden van bijen op het platteland en natuurgebieden was afgestemd (voor 1950) door de verstedelijking die gepaard ging met veel openbaar groen en privétuinen speelt dit probleem minder. In het stedelijke gebied is een drachtplantenkaart minstens zo belangrijk als de bloeitijd van de drachtplanten. Aan de hand van een drachtplantenkaart kan of moeten strategische plekken voor bijenstallen worden bepaald. Ook over dit sleutelaspect voor verbetering van de bijenstand zwijgt het rapport.

Met betrekking tot de planten zelf wordt er niets gezegd over autochtoon plantmateriaal en niets over floravervalsing, een vraagstuk dat op dit moment door massale import van zogenaamde akkeronkruiden een probleem kan worden.

Plantennamen lijsten
Het enige concrete dat in het Alterra-rapport te vinden is zijn de lijstjes van de belangrijkste drachtplanten. Deze vormen echter een toonbeeld van onkunde. Per lijst worden de planten op een hoop gegooid. De criteria om tot deze lijsten te komen ontbreken. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen inheemse en uitheemse soorten.

De bomen komen er nog het beste van af. Maar ook daar valt op af te dingen. Op vederesdoorn heb ik zelf zeer weinig bijen waargenomen maar deze boom scoort volgens het Alterra-rapport wel hoog voor nectar en stuifmeelproductie; de zilverlinde wordt genoemd zonder dat er op hommelsterfte wordt gewezen. Verschillende soorten bomen kunnen alleen op kleine schaal of zelfs alleen solitair worden toegepast. Daar is rode esdoorn een voorbeeld van (i.v.m. takbreuk). Het is een belangrijke boom voor bijen in de achtertuin en een leuke boom voor in het park, maar staat in betekenis voor bijen in een zeer schril contrast met bijvoorbeeld gewone esdoorn of linde.

Bij de heesters worden in het rapport soorten genoemd die volstrekt irrelevant zijn voor openbaar groen als het om dracht gaat. Dit zijn onder meer de halfheesters blauwe bosbes, struikhei, dophei. Deze zijn aan kritische milieus gebonden ze komen in sommige gemeenten spontaan voor; meestal in de overgangszone van het bebouwde kom-buitengebied. Ze horen binnen de context van het rapport beslist niet in het rijtje heesters thuis. Dit geld ook voor Rosa filipes. Een fantastische bijenplant die bij ons in de tuin staat. Het is een zeer robuuste groeier met ranken van meer dan 5m per jaar. Daar hadden wel een paar aantekeningen bij geplaatst mogen worden en braam is zo’n breed begrip dat die in deze lijst beter niet genoemd had kunnen worden. Sommige bramen leiden tot onomkeerbare problemen. Cotoneaster horzihontalis is een fantastische drachtplant die vooral in de jaren 70-90 massaal werd aangeplant, maar waar moeilijk tussen te schoffelen is. Beplantingen met deze soort konden uiteindelijk alleen chemisch worden beheerd en chemisch beheer is vaak zeer schadelijk voor bijen.

Het rijtje vaste planten bevat de meeste missers. Zulte is eenjarig, wouw is een tot tweejarig, witte reseda is meer een tweejarige plant dan een vaste plant, hulst is een heester tot kleine boom, grote veenbes een soort die vrijwel beperk is tot natuurgebieden op de Waddeneilanden. Het is ronduit onzinnig om zo’n soort (een halfheester) voor het openbaar groen als belangrijkste vaste plant te noemen. Akkerdistel, gewone paarde bloem en witte klaver zijn formeel gezien overblijvende planten, maar de auteurs zijn wel zeer merkwaardig bezig om dat binnen de context van het Alterra-rapport vaste planten te noemen.

Ook bij de 1- en 2-jarige drachtplanten wordt alles op een hoop gegooid. Moerasandijvie springt er het meest uit. Het is een illusie om deze plant als belangrijke drachtplant in het openbaar groen te hebben. Het is een plant die hier en daar voorkomt op droogvallende slikkige terreinen. De status die deze plant krijgt toebedeeld, stamt uit de tijd van de inpoldering van de IJsselmeer polders.

Conclusie
Gelet op de ernst van de problematiek van de bijensterfte en de oplossingsrichtingen waar we naar zoeken moeten we constateren dat dit rapport geen enkele wezenlijk bijdrage levert aan oplossingen, erger nog de gebruiker van het rapport “De betekenis van openbaar groen voor bijen” wordt zelfs door de vele fouten en gebrekkige informatie op het verkeerde spoor gezet.

Voor de Minister van LNV, de gemeentes en de Imkers heb ik maar een advies: stop dit rapport als curiositeit in de diepste bureaula en raadpleeg tot er een beter rapport is liever de bijenhelpdesk.

Dr. Arie Koster
(auteur bijenhelpdesk, voormalig onderzoeker bij Alterra, lector stedelijke beplanting en lid van de coalitie biodiversiteit 2010; www.biodiversiteitsjaar-2010.nl)

Lees ook de meer gedetailleerde reactie: "WAAROM IK AFSTAND NEEM VAN HET ALTTERA-RAPPORT: DE BETEKENIS VAN OPENBAAR GROEN VOOR BIJEN"

Lees ook:
Weerwoord van de auteurs van het bekritiseerde rapport: Ondanks kritiek van Arie Koster: conclusies Alterra-rapport ‘De betekenis van het openbaar groen voor bijen’ staan recht overeind

Kamervragen over fouten in Wagenings bijenrapport voor Verburg

Bijenrapport voor Verburg staat vol fouten

Proefschrift OPENBAAR GROEN OP ECOLOGISCHE GRONDSLAG van Dr. Arie Koster

Het bekritiseerde Alterra-rapport "De betekenis van openbaar groen voor bijen".

Dit rapport "moet iedere (groen)ambtenaar op zijn bureau hebben" (NBV)

Brief Nederlandse Bijenhoudersvereniging aan Minister Verburg, dd 22 maart 2010 inzake rapport "De betekenis van openbaar groen voor bijen".

Nieuw rapport bijenstichting: Openbaar Groen en de Betekenis voor Bijen

Recent